Ooievaarskenniscentrum STORK

Kenniscentrum STORK houdt de ooievaar scherp in de gaten

‘Wij zijn een spinnetje in een groot web’

Toen het herintroductieproject tien jaar werd afgesloten, richtte een kleine groep bevlogen vrijwilligers het ooievaarskenniscentrum STORK op. Want hoewel de vogel niet langer op de rode lijst staat, blijft het van groot belang de populatie te monitoren. Immers, “de ooievaar is in Nederland nog steeds een schaarse broedvogel.”

“STORK is het vervolg op het herintroductieproject van de Vogelbescherming, dat in 1969 van start ging. De ooievaar was vrijwel uitgeroeid, als gevolg van onder meer het bestrijdingsmiddel DDT en de naoorlogse verstedelijking,” vertelt Wim van Nee (59). “Na veertig jaar was de herintroductie  in een voldoende ver stadium gekomen.”

“Maar na veertig jaar was er een enorme database aan gegevens verzameld!,” vervolgt Annemieke Enters (57). “We zijn toen bij elkaar gaan zitten om te kijken wat we daarmee konden doen.”

Om te voorkomen dat dat alles verloren zou gaan, richtte het koppel samen met een paar anderen STORK op.

STORK, overigens de Engelse benaming van de ooievaar, staat voor Stichting Ooievaars Research & Knowhow. “Want je had de onderzoekers en de mensen die met de voeten in de nesten stonden. Beiden zitten daarin,” glimlacht Wim, die de naam bedacht.

Met vier anderen vormen Wim en Annemieke het stichtingsbestuur. Menig uur besteden ze aan het volgen en monitoren van de ooievaarspopulatie in ons land. En niet in de laatste plaats in het voorzien van informatie over de vogel aan een ieder die het maar horen wil. Allemaal vrijwilligerswerk, naast hun drukke banen in het basisonderwijs.

Ringen vanuit een bananendoos

Bij toeval raakte het stel, tegenwoordig woonachtig in het buurtschap Amsterdamscheveld, bij het Drentse Erica, in 1989 betrokken bij het herintroductieproject.

Wim: “Via twee collega’s. Die zaten in het bestuur van het ooievaarsstation in Alphen aan den Rijn, waar we toen nog woonden.”

Na een jaar werden ze onverwacht gepromoveerd tot ringers. Annemieke herinnert zich nog goed hoe er op een avond twee bananendozen vol met spullen arriveerden. “Wanneer het broedseizoen zou beginnen, konden we komen ringen, werd er gezegd. Zo ging dat. Wisten wij veel dat je daar ook een vergunning voor moest hebben!”

Gaandeweg leerden ze het spreekwoordelijke klappen van de zweep en zagen van dichtbij hoe het langzaam maar zeker steeds beter ging met de ooievaar in Nederland.

Een van de belangrijkste momenten van het jaar is elk jaar weer de wintertelling. Dit om in beeld te brengen hoeveel ooievaars er overwinteren in eigen land, waar ze zich ophouden en wie het zijn.

“De gedachte is dat in de winter alle ooievaars weg zijn, naar West-Afrika en Spanje. Want het is een trekvogel. Maar dat is niet zo,” zegt Wim. “Van de plusminus 1200 broedparen (dat zijn dus zo’n 2400 vogels) blijven er ongeveer 600 hier. En dat zijn lang niet altijd dezelfde.”

Die achterblijvers zijn volwassen vogels. “De jongen vertrekken altijd, in grote groepen en ook eerder dan de ouders. Dat zit in de genen,” aldus Annemieke.

Waarom sommige ooievaars blijven, is nog altijd een mysterie. Wim: “Voedsel is de reden om te vertrekken. Maar ooievaars zijn opportunisten. Blijkbaar zijn ze bij een zachte winter wat minder kritisch.”

“Of ze gaan een klein stukje op trek binnen Nederland, bijvoorbeeld van Friesland naar Drenthe,” vult Annemieke aan. “De achterblijvers zijn overigens van allerlei leeftijden. Het zijn dus zeker niet alleen de vogels die bijgevoerd worden in de ooievaarsstations.”

Half februari keren de weggetrokken ooievaars weer terug. Annemieke: “Ze zijn nesttrouw, maar niet per se trouw aan elkaar.”

Focus op biotoopverbetering

Het herintroductieproject van de ooievaar was aanvankelijk gericht op populatiegroei; eieren leggen en voor de jongen zorgen. Dat was wat de ooievaars in Ooievaarsdorp Het Liesveld te doen stond. In de jaren daarna werden er op diverse plekken in Nederland buitenstations gebouwd.

Het fokken van ooievaars is al lang verleden tijd. Vandaag de dag ligt de focus op biotoopverbetering.

“Daar is veel samenwerking voor nodig tussen bijvoorbeeld gemeenten, vogelwerkgroepen, boerenorganisaties, de landschappen en Staatsbosbeheer. Want biotoopverbetering is een gezamenlijke verantwoordelijkheid,” stelt Annemieke. STORK werkt nauw samen met vaste partners Vogelbescherming, Sovon en het Vogeltrekstation. “We zijn een spinnetje in een heel groot web.”

De ideale biotoop bestaat voor de ooievaar uit rivierengebied met een variabele waterstand, zoals bij de Reest en de Drentse Aa. Een ooievaar is namelijk geen visser, maar zoekt zijn voedsel op het vasteland. Het is een zogenaamde oogjager. Hij eet regenwormen, grote insecten en toevallige prooien, zoals een mol of een muis.

Een ooievaar is een heel zichtbare vogel, waardoor er meer dan eens gedacht wordt dat er intussen genoeg of zelfs teveel zouden zijn in het Nederlandse landschap. Maar dat hangt er maar net van af waar je bent. “De ooievaar is nog altijd een schaarse broedvogel,” benadrukt Wim. Ook gaat ten onrechte het verhaal dat ze schadelijk zouden zijn voor weidevogels. “Een fabel. De ooievaar jaagt er niet op. Maar ja, vindt hij een gewonde pul.. Het is maar net wat hij voor de snavel krijgt.”

Meten is weten

Nog steeds breidt STORK’s database met kennis over de ooievaar zich uit. Het is een zoektocht naar informatie die nooit lijkt te stoppen.

Wim: “Zo hebben we intussen ontdekt dat het trekgedrag verandert. De ooievaars volgden voorheen ook een oostelijke trekroute. Nu alleen nog de westelijke. En binnen die westelijke route zijn verschuivingen zichtbaar. Dat kan te maken hebben met klimaatverandering.”

Belangrijkste speerpunt voor STORK blijft echter het ringen en het tellen van de vogels. “Landelijk hebben we nu een kloppende dekking qua ringers. Door te ringen, kan bij terugmelding onder andere de leeftijd worden bepaald en verkrijgen we informatie over migratiegedrag. Maar om te weten hoe groot het broedsucces in een jaar is, zijn we afhankelijk van de mensen zelf. Aan die informatie hebben we heel veel behoefte!”

Annemieke maakt dan ook graag van de gelegenheid gebruik om een ieder die dat wil op te roepen daarin bij te dragen.  

“Op onze site staat Nestkaart Ooievaar, een eenvoudig online invoerprogramma voor broedgegevens. Die kun je daar heel makkelijk invullen voor elk nest waar je regelmatig langs komt. Ook als je geen paalnest hebt dus!”

Annemieke en Wim hebben trouwens zelf evenmin een paalnest in de tuin. Een weloverwogen keuze, al zou je wellicht anders verwachten.

STORK vraagt particulieren vooral goed na te denken over het plaatsen van een paalnest en niet impulsief te handelen.

“Kijk eerst goed om je heen of het wel zin heeft; is hel wel ooievaarsgebied, of hoef je ze daar niet te verwachten? En wanneer de buren reeds een paalnest hebben, zal een andere dichtbij voor onrust zorgen,” waarschuwt Wim. “We willen juist níet overal paalnesten in het landschap in de hoop dat er ooievaars komen.”

“Ga vooral na of het wel mag in je gemeente,” merkt Annemieke terecht op. “In sommige gemeentes is een bouwvergunning nodig.” Een ooievaarsnest geeft daarbij altijd enige overlast (denk aan stront, losse takken, geklepper). “Áls ze komen, bemoei je er dan niet mee en laat ze hun eigen gang gaan. Denk niet dat het jóuw paar ooievaars is. Ga ze niet voeren. Dan worden ze afhankelijk. En vooral: kijk of je het samen met de buurt kan doen. Dan heb je er ook samen plezier van!”

[Wist je dat: Een ooievaar wel veertig jaar oud kan worden; we in Nederland alleen de witte ooievaar als broedvogel kennen; ooievaars geen stem hebben en onderling communiceren met lichaamstaal en door te klepperen; ooievaars vooral trouw zijn aan hun nestplaats en minder aan elkaar; ooievaars gemiddeld 1,5 uitgevlogen jong voortbrengen; ooievaars een spanwijdte hebben van 195 tot 215 cm; een ooievaarsjong bijna tien weken op het nest zit voordat het kan vliegen; eieren na ongeveer 33 dagen uitkomen; de ooievaar symbool staat voor geluk; mannetjes en vrouwtjes gelijke taken vervullen.]