Wanneer ze precies de plas overstak weten we niet. En of die reis traumatisch verliep ook niet. Ze zegt niet zoveel, dus dat zal voorlopig nog wel onbekend blijven.
In Nederland verbleef ze minstens op twee locaties, voordat ze bij ons kwam. Maar alles wijst er intussen op dat ze haar verblijfsvergunning toegekend krijgt en hier definitief mag blijven.
Onze Ierse paardendame Fay.
Langzaam maar zeker vindt ze steeds meer haar plekje in de gemeenschap. Maar dat ging, letterlijk, niet zonder slag of stoot.
Kwam het door haar grote snor? Haar rare sokken? Haar lange oren? Sprak ze stiekem kwaad over de antivliegenpyjama van de baas?
Het blijft stil. De rest zegt trouwens ook niet veel. Ze zijn allemaal meer van de non-verbale communicatie.
Aanvankelijk waren ze best enthousiast. Met de oren gespitst en de ogen wijdopen verdrongen ze elkaar om als eerste deze vreemde eend in de bijt van dichtbij te kunnen aanschouwen. Een mal Iers apie kijken. Zoiets denk ik.
Totdat er een in de smiezen kreeg dat deze dame niet op visite was, maar de intentie had om te blijven. Om zich te vestigen dus. Op dezelfde plek.
Hún plek!
Dát was niet de bedoeling! Een golf van weerstand en wantrouwen ging door de groep;
Dit kon wel eens een concurrent zijn!
Die nieuweling moest weg! Want voor je het weet, lopen ze met hun grote harige voeten over jóuw sprietjes, lopen met jóuw water in hun snor rond en vreten jóuw biks op!
De sfeer sloeg om, werd grimmig. Als het spreekwoordelijke blad aan de boom naast de schuilstal. Hùn schuilstal wel te verstaan.
Niemand was nog geïnteresseerd in Fay’s Ierse voorland, in haar avontuur, haar verhaal..
Nee. Die Fay, die hoorde hier niet. Vonden ze. Eigen kudde eerst, was alles dat nog telde.
Weken duurde het protest. Een stel onnozele pubers gooiden er uit pure drift meermalen hun voer van om.
Zelfs toen het de hele groep al lang duidelijk was dat ‘terug naar haar eigen land’ echt geen optie was, mocht ze niet voorbij de prikpaaltjes op hùn land.
Tot die ene dag.. waarop de baas besloot toch maar ‘s verhaal te gaan halen bij die maffe Ierse. Onder het mom ‘if you can’t beat ‘r, join ‘r’.
In de avondzon zocht hij haar op, aan de rand van de waterbak. Na weken van vijandigheid en negativiteit, was hij stiekem ook wel weer eens toe aan een ongedwongen samenzijn.
Ietwat ongemakkelijk zocht hij bij zichzelf naar een houding, naar de juiste toon.
“Is Ierland ook een eiland?,” murmelde hij voorzichtig, “IJsland is dat wel, heb ik gehoord.”
Fay, half slapend aan de andere kant van de bak, schrok ervan. Was hier nou daadwerkelijk iemand die interesse in haar toonde? Die serieus benieuwd was naar haar achtergrond? Ze was even van haar stuk gebracht, aangedaan, ontroerd zelfs. Maar liet niets merken natuurlijk.
Stoïcijns, zoals het een stoere Ierse dame betaamt, gaf ze antwoord: “Ja dat is het inderdaad. En ik heb van horen zeggen dat het haast zo ruig is als IJsland.”
“O ja?” De baas kon zijn nieuwsgierigheid nu niet meer bedwingen. “Vertel ‘s! Ik wil alles weten!”
…
Drie weken later heeft Fay negen vijanden minder en negen vrienden meer. Het enige gevaar dat nog op haar loert, is het leger dazen, dat zich bij de eerste zonnestralen op haar lijf stort. Vreemd bloed heeft blijkbaar net dat beetje extra.
De baas ziet vanachter zijn vliegengordijn toe hoe Fay ook een pyjama aangemeten krijgt. Een felblauwe. Mooi. En er is niks uitheems aan. Dat kleed komt gewoon van de Welkoop.