Wanneer het veilig en goed voelt, laat ik mijn IJslandse paardenvriendin Brák tijdens onze wandeltochten los naast me lopen. Braaf loopt ze naast me mee. Totdat we een heuvel tegenkomen. Dan is ze weg. Dat moet hard, vindt ze.
“Boven wachten,” zeg ik standaard tegen haar als ze vertrekt. Dat doet ze. Eenmaal boven staat ze stil en draait zich om. Alsof ze zeggen wil: “Waar blijf je, vrouw?”
Die momenten zijn goud. Dan zijn we volledig ‘samen’.
De laatste tijd echter geniet ik minder van onze wandelingen. Niet omdat ze niet luistert of anderszins ongezellig is. Maar omdat ik me zorgen maak.
Ruim vier jaar geleden zijn we begonnen met wandelen. We zijn het blijven doen, voor de afwisseling en omdat het veel te leuk is om op te geven - hoe raar passanten het vaak ook vinden; Wandelen met een paard? Belachelijk.
Daarnaast hebben we, juist omdat we op den duur zo’n goed setje waren, ook het rijden opgepakt.
Brák beleeft zichtbaar hetzelfde plezier als ik aan onze ritjes. In volle galop vliegt ze over de zandpaden of springt onderweg een boomstam. Oortjes erop en gáán.
Lichamelijk is ze mede daardoor steeds sterker geworden. Waar ze voorheen een klein rond zwart bolletje was, is ze nu een afgetraind paard. Ze glimt als een spiegel en wordt standaard vijftien jaar jonger geschat dan ze is, voor een oudere dame altijd leuk.
Maar eind mei liep ze ineens niet helemaal lekker. In stap zag je niets. Ging ze harder, was ze ‘rommelig’ in haar gangen en net niet regelmatig, zoals dat heet. Alsof er een steentje in haar schoen zat.
Natuurlijk is ze helemaal nagekeken. Meerdere keren kreeg ze zelfs een ware VIP-behandeling van de osteopaat.
“Het komt wel goed,” zeiden mensen in onze omgeving. En: “Jij hebt toch ook wel eens wat?”
Klopt. Toch.. In mijn hoofd was ik haar al kwijt. Kwijt aan de tijd. Want we mogen ons dan wel voelen als twee pennymeisjes van veertien, de werkelijkheid is toch echt anders.
Na een aantal weken van létterlijk op en af, durf ik zo langzamerhand te geloven dat het goed komt. Ik hoop het zo.. Ik wil het rijden simpelweg nog niet kwijt. Niet nu al.
Geduld en vertrouwen en intussen genieten van wat er is, houd ik mezelf voor.
Er nadert weer een heuvel. “Wachten hè,” roep ik haar na. Ze doet het braaf. Trots staat ze boven stil en draait zich om. Ik kijk haar aan. Even lijkt de tijd stil te staan. Alsof ze zeggen wil: “Houd ’s op met dat gesomber, vrouw. Ik bén er toch?”