Uit

Over een heiïg fietspad fiets ik in alle vroegte naar je toe. Je hospita is blijkbaar druk met iets anders, want laat zich niet zien. Ik heb niet veel tijd, er wacht een afspraak in de stad. We zullen het dus kort moeten houden.

Wanneer ik de schuifdeur opzij duw, vraag ik me af waarom ik je gister niet meteen je spullen heb meegegeven. Blijkbaar was uitstel van executie nodig om het afscheid te kunnen handelen. Ik zal er nu toch echt aan moeten geloven..

Onwennig begroet ik jou en je studiegenoten. Terwijl jullie schijnbaar onverstoorbaar verder gaan met het ontbijt doe ik gekunsteld lang over het uitpakken van mijn rugzak en probeer mezelf wanhopig een houding aan te meten. De ongemakkelijkheid is voelbaar, maar iedereen zwijgt.

Ik kijk op de klok.

Nog vijf minuten.

Ik rangschik je spullen nog maar eens op de bank en hoop vurig op een laatste moment samen.

Voor wat het waard is..

Want zoiets dwing je niet af. Wat geweest is is geweest. Alles is al lang gezegd en gedaan..

Nog twee minuten.

Dan stop je plotseling met eten en kijkt me een moment strak aan.

Ik zie je. Jij ziet mij.

Net als toen. Hier. Nu.

Het is tijd.

“Nou jongen.. Dit was het. Het ga je goed. Gedraag je. Voor mij en bovenal voor jezelf. Dan komt het vast goed.”

Mijn handen glijden langs je gespierde hals. Door je lange blonde haren. Ik klem je hoofd tussen mijn handen en kus je lang op je wang. En nog eens. Nog één snelle kus dan, op je neus.

Je geur.. zo bekend.. en tegelijk.. die van een vreemde.. We kennen elkaar, maar wie we waren, zijn we reeds vergeten..

“Dag Lief. Het spijt me. Het kan niet anders. .”

Dan been ik weg. Bijtend op mijn lippen.

Beiden een nieuw leven in. Zonder elkaar. Zonder mijn maatje, mijn paardenvrindje..

Wie had ooit kunnen denken.. dat het nog eens uit zou gaan..