De koeriersters: er stond een adres op en ze ging

Ter herinnering aan alle onbekende dappere vrouwen in de oorlog

Het beeldje in de Prinsentuin in Leeuwarden, van een vrouw op de fiets. Voorovergebogen en met de tassen zwaarbeladen trapt ze dapper door. Schrijfster Judith van der Steeg had tot voor kort niet eens weet van het kunstwerk. Laat staan dat het geïnspireerd is op haar bloedeigen oma. Voor Meer reconstrueerde ze samen met haar vader de geschiedenis en kwam erachter welke rol haar oma speelde in de Tweede Wereldoorlog.

Mijn jeugd speelde zich af in het Zuid-Hollandse plaatsje Lekkerkerk, de geboortegrond van mijn moeder. Mijn vader Romke van der Steeg (1947) groeide op in Leeuwarden. Deels door de afstand was het contact tussen ons gezin en zijn kant van de familie zeer summier. Maar er was meer aan de hand.

In oktober 1992 gingen mijn ouders uit elkaar. Jaren had ik geen of nauwelijks contact met mijn vader. Zelfs bij de uitvaart van Oma van der Steeg, in juli 2014, was ik niet aanwezig.

Tot mei vorig jaar, wanneer mijn vader en ik elkaar na achteneenhalf jaar radiostilte weer zien.

Tijdens de daaropvolgende ontmoetingen vertelt hij veel over zijn ouders, mijn ‘Opa en Oma Friesland’. Al kletsend komen we langs een oude schoenendoos met foto’s, afkomstig uit het huis van ‘Oma Friesland’, Alie van der Steeg-Haanstra. Daarin ook een krantenknipsel uit de Leeuwarder Courant, van 4 mei 1981: ‘Gezusters Haanstra onthullen beeld van vrouw op voedseltocht’.

“Kijk, daar staat ze,” wijst mijn vader. “Jouw oma heeft in de oorlog best wat gedaan. En ze fietste met heel wat meer rond dan alleen eten. Dat heeft ze mij ook pas veel later verteld hoor. Alsof het de gewoonste zaak van de wereld was…”

Gale Hamkesstraat 9

In 1928 komt Alie, dan zeven jaar oud, te wonen in de Gale Hamkesstraat in Leeuwarden, in een nieuwe en voor die tijd royale eengezinswoning. Ze woont er samen met haar vader Bonne Haanstra, moeder Geertje Haanstra-Twijnstra en twee zussen. Enige tijd later komt daar nog een pleegbroer bij.

Al op jonge leeftijd ontstaat er een hechte vriendschap met haar buurmeisje van een paar huizen verderop. Samen flaneren ze in de stad heel wat af.  

Romke: “Mijn moeder, jouw oma, was wat ze in Leeuwarden ‘fûl’ noemen; fel. Als ze ergens voor ging, deed ze dat met volle inzet. Haar huwelijk is daarvan een treffend voorbeeld. Op haar 14kwam ze mijn vader Tiemen tegen, een fietsenmaker van 21. Tegen hem zei ze dat ze 17 was. Mijn vader bedankte voor de eer. Hij vond haar leuk, maar veel te jong. Drie jaar later zagen de twee elkaar opnieuw en wist mijn vader niet beter dan dat mijn moeder inmiddels 20 was. Later vertelde ze me: “Ik wilde per sé die man trouwen. Mijn ouders waren om allerlei redenen tegen. Daarom heb ik het er gewoon op aan laten komen. Ik raakte al snel zwanger.” Ik hoor het haar nog grinnikend zeggen.”

Alie trouwt met Tiemen. Slechts vier maanden later wordt dochter Gerry geboren. Een jaar later, op  10 mei 1940, breekt in Nederland de Tweede Wereldoorlog uit. Aanvankelijk is er in Leeuwarden nog niet zo veel aan de hand, aldus Romke.

“In de eerste jaren van de oorlog waren de Duitsers helemaal niet zo impopulair in Friesland. Door de aanleg van het Duitse vliegveld ontstond er veel werkgelegenheid. De Duitsers betaalden goed en ze zorgden voor vertier; in diezelfde Prinsentuin waar het beeldje staat, staat een muziekkoepel. Daar gaven ze zogenaamde Wünch-Konzerte. Ik heb daar foto’s van gezien. Het stond er zwart van de mensen. Kennelijk vonden veel Leeuwarders het prachtig.”

Totdat de Duitsers in mei 1943 de Arbeitseinsatz, de gedwongen tewerkstelling invoeren. Zoals velen mannen met hem, besluit ook Tiemen, Alie’s man, onder te duiken.

“Ergens in de in aanleg zijnde Noordoostpolder en later in de Friese Wouden. Mijn moeder ging terug naar haar ouderlijk huis op de Gale Hamkesstraat, met dochtertje Gerrie. Om kosten te besparen. Als je dat huis nu ziet, denk je: hoe hebben ze iedereen gehuisvest? En daar kwamen dus ook nog onderduikers bij. Maar bij haar ouders kon alles. Hun deur stond open voor iedereen.”

Doorgangshuis

“Die onderduikers zullen eind ‘43 gekomen zijn,” vervolgt Romke. “Mijn pake, meubelmaker, had voor hen het een en ander vertimmerd achter kasten en onder de grond. Gedurende de oorlogsjaren hebben er een aantal gezeten. In elk geval hun pleegzoon. Toen hij weigerde naar Duitsland te gaan, was hij opgepakt en naar kamp Amersfoort gebracht. Daar werd-ie als gevangene op de trein naar Duitsland gezet. Op de een of andere manier is het hem gelukt om uit die trein te springen. Zo is hij via via weer in Leeuwarden geraakt en daarna naar de Friese Wouden gegaan. Wie er ook heeft gezeten is Dries Twijnstra, een volle neef van mijn moeder en een van de latere oprichters van het latere organisatie- en adviesbureau TwynstraGudde.

Rijst de vraag waarom uitgerekend het huis op nummer 9 een doorgangshuis voor onderduikers wordt. Deels heeft dat te maken met de diep christelijke geloofsovertuiging van de Haanstra’s – immers; ‘wees goed voor je naasten’. Maar ook met, hoe paradoxaal het moge klinken, het feit dat vader Bonne, als kind van een naar Duitsland geëmigreerde Hollandse, vloeiend Duits spreekt én de buren NSB’ers zijn.

“Regelmatig kwamen daar Duitse militairen over de vloer, op zoek naar wat ‘Gemütlichkeit’. De ouders van mijn moeders hartsvriendin waren al voor de oorlog aanhangers van de NSB. Dat was niet echt een thema. Ook niet voor mijn moeder. Toen de oorlog uitbrak natuurlijk wel. Zeker toen hun dochter verkering kreeg met een Duitse militair. Dat betekende het definitieve einde van de vriendschap tussen de twee meiden. De buren wisten wel degelijk dat er bij de Haanstra’s onderduikers zaten, maar er heerste een soort status quo. Er werd niet over gesproken. En de Duitsers die daar kwamen, verwachtten natuurlijk nooit dat er bij die ‘halve mof’ een paar deuren verderop onderduikers zouden zitten.”

Illegale postbode

Ma Haanstra heeft zodoende behoorlijk wat monden te voeden. Geen gemakkelijke taak, aangezien al het voedsel in de stad alleen op de bon verkrijgbaar is.

Romke: “Ze kregen alleen bonnen voor het gezin. Niet voor de onderduikers. Maar op een gegeven moment lagen er bonnen in de brievenbus, zo vertelde mijn moeder. Elke maand weer. Ze vermoedde achteraf dat dat te maken had met de fabriek waar mijn vader voor de oorlog werkte, de Phoenix rijwielfabriek. Die was van De Schootstra’s, jongens die verbonden waren aan het verzet.”

Toch blijken ook de extra bonnen niet toereikend. Er is geen andere mogelijkheid dan voedsel te halen bij boeren buiten de stad, vele kilometers verderop.    

“Mijn moeder was de oudste van de drie zussen en de meest stoere. Ik denk dat zij daarom degene was die op pad werd gestuurd voor melk, aardappelen, graan en tarwe. Een boer kneep haar altijd in de billen. Dat liet ze toe, want dan had ze in elk geval eten. Het lastigste was om daarna met volle fietstassen de stad weer binnen te komen. Dwars op de ingangswegen van alle steden, ook in Leeuwarden, hadden de Duitsers een grote betonnen muur gebouwd met een beperkte doorgang in het midden – in de volksmond de ‘Mauermuur’. Als daar Duitsers stonden, ging het meestal wel. Stonden er Nederlandse Landwachters, van de militaire afdeling van de NSB, moest je uit de buurt blijven. Die waren bloedfanatiek en haalden je tassen gegarandeerd leeg.”

Maar hoe link Alie’s fietstochten écht zijn, realiseert mijn vader zich pas een jaar of vijftien geleden.

“Ik dacht altijd dat het alleen om voedsel ging. Ergens in haar laatste jaren vertelde mijn moeder tot mijn stomme verbazing dat er “af en toe ook wel eens een pakje of een brief in de bus lag die bezorgd moest worden.” Dat stopte ze dan onder haar kleren. Illegale krantjes en correspondentie voor het verzet dus. Er stond een adres op of een plek waar ze het moest achterlaten en ze ging. Als een soort illegale postbode. “Voor wat hoorde wat,” zei ze erover. Het werd klaarblijkelijk van haar verwacht, als tegenprestatie voor die bonnen. Ze vertelde het heel terloops. Ze deed het gewoon. Nee, ze heeft niet met wapens rondgereden, maar ik denk dat als je een pistool in haar fietstas had gepropt, ze er mee weggefietst was. Zo was ze wel.”

Wonder boven wonder gaat het altijd goed. Een keer wordt bij de Mauermuur Alie’s fiets in beslag genomen. Eigengereid als ze is, eist ze ‘m terug.  

“Ze wist dat die fietsen op het politiebureau verzameld werden. Op hoge poten is ze daar samen met haar jongste zus verhaal gaan halen. Dat was het felle in haar. Een agent liep met haar mee, liet haar achterom haar fiets pakken en vertrekken.”

Symbool voor de vrijheid

Begin jaren tachtig krijgt de Hilversumse beeldhouwster Tineke Bot de opdracht tot het maken van een beeldje, ter nagedachtenis aan alle vrouwen die in de oorlog voor onderduikers zorgden. Destijds van een anonieme opdrachtgever, maar volgens Romke moet dat Dries (Andries Twijnstra) geweest zijn.  

“Niet voor niets werden mijn moeder en haar zussen gevraagd het te onthullen. En nadrukkelijk is gezegd dat het beeldje in het bijzonder bedoeld was om moeder Geertje Haanstra te eren, wiens hart en huis groot waren.”

Wat Romke betreft verwijst het beeldje behalve naar alle vrouwen op voedseltocht óók naar alle koeriersters voor het verzet.

 “Als je mij nú vraagt waar het beeldje voor staat, is dat voor veel meer dan alleen het halen van voedsel voor onderduikers. Voor mij staat het ook voor al die vrouwen die, met gevaar voor eigen leven, met dingen rondreden die hartstikke verboden waren. Ze zal heus niet uniek zijn geweest. Ik kan me tenminste niet voorstellen dat mijn moeder de enige was die dit deed in en om Leeuwarden. Daarbij is ze nooit bewust lid van een verzetsgroep geweest. Iemand uit die kringen zal haar gekend hebben als een vrouw die je wel om een boodschap kon sturen.”

Na de bevrijding gaat Alie, zoals vrijwel iedereen, over tot de orde van de dag. Vooruit kijken is het credo.   

“Ze vond het zelf niet bijzonder wat ze had gedaan. Het beeldje op zich wel. Dat vond ze prachtig. Maar mijn moeder leefde in het heden. Vanuit diezelfde nuchterheid herstelde ze ook vrij snel na de oorlog de vriendschap met haar vroegere buurmeisje. Dat vind ik net zo mooi als wat ze heeft gedaan in de oorlog. Want die vriendin was geen oorlogsmisdadiger hé! Die had toevallig een andere opvoeding gehad.”

Romke, in het dagelijks leven werkzaam voor Vluchtelingenwerk, realiseert zich terdege zich hoe dun de scheidslijn tussen goed en fout kan zijn. Een extra motivatie om dit verhaal te blijven vertellen.

“Ik heb me altijd verdiept in de Tweede Wereldoorlog. Alles wat ons daaraan herinnert, moet in mijn ogen bewaard blijven. Dagelijks hoor ik de verhalen van de statushouders met wie ik werk. Wat zij mee hebben gemaakt. Laten we eens terugdenken aan onze éigen oorlogsjaren, ons realiseren wat vrijheid is en wat meer voor elkaar over hebben.”

[Marre Sloots is conservator van het Fries Verzetsmuseum. Volgens haar kun je de rol van vrouwen zoals Alie in de oorlog gerust cruciaal noemen. “Zoals zij zijn er in Friesland tijdens de Tweede Wereldoorlog honderden vrouwen actief geweest. Elke verzetsgroep had een of meerdere vrouwen die voor hen op de fiets koerierden. Ze speelden een zeer belangrijke rol in de communicatie. Jonge vrouwen konden zich nog redelijk onopvallend op straat bewegen en kwamen met een goed verhaal meestal wel langs de controleposten. Maar er zijn zeker ook vrouwen gearresteerd. Naast de koeriersters waren een hoop getrouwde vrouwen actief, wier mannen tot een verzetsgroep behoorden. Veelal verzorgden zij de onderduikers. Bij huiszoekingen werden ze niet zelden bedreigd en geïntimideerd of zelfs tot gijzelaar gemaakt. Tegenwoordig is er meer aandacht voor vrouwen zoals Alie. Lange tijd  lag de nadruk op de rol van verzetsmannen. Vrouwen werden gezien als ondersteunend op de achtergrond. Maar ze waren cruciaal. Het verzet kon niet zonder hen.”]