Verslaafd aan IJslandse paarden

‘Geen kouwe drukte en toch heel voorwaarts’

Wie eenmaal valt voor het IJslandse paard, raakt onherroepelijk verslaafd: Aan de uitstraling, het karakter en niet in de laatste plaats de extra gangen. Zo ook Gerda Casimir (71), die in 1958 een van de eerste ijslanderrijders in Nederland was.

Zes stuks staan er momenteel bij haar thuis in Bennekom. Vier van hen zijn van Gerda zelf. Dagelijks is ze, met veel plezier, bezig met de paarden. “Het is de combinatie ‘geen kouwe drukte en toch voorwaarts’ die ze hebben. Tijdens het opzadelen kunnen ze erbij staan op een manier dat je er nog geen kwartje voor geeft. Maar dan stap je op en spuiten ze weg.”

Vooral de tölt, een soort versnelde stap waarbij het paard altijd één been aan de grond heeft, maakt de ijslander voor Gerda bijzonder.

“Zonder tölt is een ijslander voor mij geen ijslander. Je voelt die benen onder je door rollen. Het zit zó lekker!”

Mooie ogen

Hoewel er binnen het gezin Casimir niemand paardreed, zat de liefde voor paarden er bij Gerda al vroeg in. “Toen ik een jaar of vijf was, had ik het al over een eigen pony. Ik had een prentenboek met paarden erin. Misschien dat het daar vandaan kwam.”

Toen de familie vanuit Eindhoven naar het buitengebied van Heeze verhuisde, werd Gerda’s droom werkelijkheid. “Maar niet voordat ik acht was. Dan was ik er meer aan toe, vonden mijn ouders.”

Een artikel in de Libelle in 1958 – verschenen nog vóór de oprichting van het Nederlands Stamboek voor IJslande Paarden, over twee dames in Voorthuizen die IJslandse paarden importeerden, zou Gerda’s leven voorgoed veranderen.

Gerda: “In een groot weiland stonden zo’n vijftig IJslandse paarden. Ze behoorden tot één van de eerste grotere transporten van paarden uit IJsland. Wij kozen Slanga, een merrie van vier. Omdat ze van die mooie ogen had. Over gangenpaarden wisten we op dat moment niets.”

De wat magere Slanga verhuisde naar Heeze. Gedurende de winter bracht Gerda haar trouw elke ochtend extra voer. “Op een ochtend in april zag ik iets bij Slanga liggen. Eerst dacht ik dat het een hond was, maar tot mijn verbazing had Slanga een veulen gekregen.”

Het veulen kreeg de naam Faxi. Binnen een jaar schafte de familie Casimir nóg een IJslandse merrie aan, Gaefa .

Gerda raakte steeds meer verslingerd aan het IJslandse paard. Wat niet gold voor de leden van de landelijke rijvereniging waar Gerda zich, samen met haar vriendin Els (van Weel), bij had aangesloten. De rijvereniging was destijds de enige plek waar je rijles kon krijgen.   

“Daar vonden ze onze ijslanders maar niks. “Wanneer koopt je vader nou eens een écht paard voor je?”, vroegen ze vaak.”

Onder druk kwam er een ‘echt’ paard, waarmee Gerda een tijd lang deelnam aan concoursen en viertal en achttal reed. Maar het pure rijplezier vond ze alleen bij haar ijslanders.

Slanga’s ‘lekkere draf’

Steeds vaker skipten Gerda en Els de lessen op de rijvereniging. Liever maakten ze thuis ongedwongen lol met de ijslanders. Tot het voorjaar van 1967.

Gerda: “Een jurylid van het Stamboek had bedacht dat IJslandse paarden te klein en te lomp waren en dat ze daarom gekruist moesten worden met Arabische paarden. Leden van het Stamboek werden daarop opgeroepen om het zogenaamde Arabierenbesluit tijdens een actievergadering weg te stemmen. Samen met Els ben ik daarnaartoe gegaan, met een machtiging van mijn vader.”

In de pauze hoorden de twee vriendinnen over de tölt, een van de extra gangen van het IJslandse paard. En hoe je een zuivere tölt goed kon horen op het asfalt.

De meiden probeerden thuis uit wat ze op de vergadering hadden gehoord en kwamen er zo, na bijna tien jaar ijslanders rijden, achter dat Slanga’s ‘lekkere draf’ tölt was.

Vanaf dat moment richtten ze zich volledig op de ijslanders. Gerda’s grote paard werd verkocht en het aantal IJslanders van de familie Casimir groeide uit tot vijf.

Gerda en Els genoten volop van de paarden en deden enthousiast mee aan speciale gangenwedstrijden. Aanvankelijk gooiden ze alle eerder opgedane kennis over rijhouding overboord.

“We zaten erop als twee IJslandse boeren”, herinnert Gerda zich. “Je moest heel ver achterover hangen, die kop omhoog trekken en dan een schop geven. Dan kreeg je je paard in tölt, zeiden de ‘kenners’. Tja, het hoorde zo. Dus deden wij dat ook.”

Verslaafd

In de jaren die volgden, waren de ijslanders bepalend in de keuze voor Gerda’s woonplaats en de indeling van haar werkweek. Vele uren besteedde ze aan de zo geliefde IJslandse paarden. Was het niet in Nederland, dan wel op IJsland, om daar de paarden in hun oorspronkelijke omgeving te zien en natuurlijk te rijden. Het lijkt een onlosmakelijk onderdeel van de ‘verslaving’ aan het ras, waar veel gelijkgestemden ‘last’ van hebben.

Gerda: “Wij moeten allemaal heel nodig naar IJsland. In ’68 ging ik voor het eerst. Ik ben er sindsdien dertien keer geweest.”

Van dichtbij zag Gerda hoe door de jaren heen met name de wedstrijdpaarden steeds groter en hoogbeniger gefokt werden. Gelukkig worden ze tegenwoordig een stuk paardvriendelijker gereden.

“De paarden worden veel meer in balans en ‘ronder’ gereden. Uitgedrukte ruggen en tekenen van verzet, zoals een opengesperde mond, worden door de jury bestraft.”

Gangenwedstrijden – zelfs op de ijsbaan, trektochten, mennen, fokken; Gerda deed het allemaal in de afgelopen zestig jaar. Lange tijd was ze tevens bestuurslid van het Stamboek en hoofdredacteur van het verenigingsblad. Maar wie denkt dat het nu tijd is om wat rustiger aan te doen, heeft het mis.  

“Ik wil minstens tot mijn 90ste rijden,” zegt ze stellig. “Tölten op de hei. Daar word ik gelukkig van.”

[Rond het jaar 800 brachten de Vikingen de eerste Europese paarden naar IJsland. Door de barre omstandigheden groeide het IJslandse paard, gebruikt voor transport en voor het werk op het land, uit tot een sterk ras, dat met gemak volwassenen kan dragen. Om het IJslandse paard raszuiver te houden, werd een invoerverbod voor paarden naar IJsland ingesteld, dat nog altijd van kracht is. Ook wanneer een paard IJsland eenmaal heeft verlaten, mag het niet meer terug, vooral om te voorkomen dat ziektes van het Europese vaste land worden overgebracht naar IJsland.]

[De ijslander is een zogenoemd gangenpaard. Naast de gebruikelijke gangen stap, draf en galop, kunnen de meeste IJslanders ook tölten (viergangers) en telgangen (vijfgangers). Onder het zadel wordt de IJslander zowel recreatief als in de ijslandersport gebruikt. In de gangenproeven moeten de gangen zo goed mogelijk getoond worden, terwijl het in de telgangraces om het hardst gaat. Steeds vaker wordt het veelzijdige IJslandse paard ook in andere takken van de paardensport ingezet.]

Tom Buijtelaar (36) is sinds 2015 internationaal keurmeester van IJslandse paarden en daarnaast trainer en internationaal wedstrijdruiter. Tom over de rastypische kenmerken van het IJslandse paard:

Exterieur: “Het fokdoel is een veelzijdig rijpaard, dat door zowel kinderen als volwassenen gereden kan worden. Het moet geschikt zijn voor recreatief rijden en lange ritten, als ook voor de ijslander wedstrijdsport. De gemiddelde stokmaat is tegenwoordig 1.42 meter. Er bestaat geen minimum of maximum stokmaat. Zo was het kleinste paard dat vorige jaar voorgesteld werd op een keuring 1.32 meter en de grootste 1.57 meter. Het exterieur van de ijslander moet het paard geschikt maken om op te rijden. We zien het liefst paarden die duidelijk hoger zijn op de schoft dan op het kruis en met een lang voorbeen ten opzichte van de rompdiepte. Daarnaast zien we graag een sterke rug met goede bespiering, een lang en bespierd kruis en sterke benen met grote gewrichten. Waar je een ijslander vaak direct aan herkent zijn de lange manen en volle staart, ook een van de raskenmerken. IJslandse paarden mogen alle kleuren hebben.”

Karakter: “IJslanders zijn doorgaans dappere en trotse paarden. Ze zijn vaak verrassend voorwaarts, maar ook heel vriendelijk en sociaal. Tijdens een gereden proef kijk ik of een paard goed reageert op de hulpen van de ruiter; op lichte hulpen moet een paard voorwaarts zijn, maar net zo makkelijk weer ontspannen en verlangzamen.”